Het starten van een unit of les met de belangrijkste woordenschat die studenten zullen zien in hun lezingen of presentaties, helpt bij het algemene begrip en het onthouden. In deze activiteit zullen studenten een storyboard maken dat de belangrijkste woordenschat met betrekking tot de studie van het oude India definieert en illustreert .
Studenten zullen een voorbeeld van de termen en definities bekijken en de hele klas of kleine groepsdiscussies gebruiken om hun begrip van elke betekenis te demonstreren. Wanneer studenten elke term definiëren en illustreren, beheersen ze de toepassing ervan en behouden ze deze als onderdeel van hun lexicon.
asceet: Een persoon die wereldse genoegens opgeeft.
Brahmanisme: een oude Indiase religie waarin de brahmanen (priesters en religieuze geleerden) de dominante klasse zijn.
Kastenstelsel: een sociale orde die iemands plaats in de oude Indiase samenleving heeft bepaald.
Dharma: een sleutelbegrip met meerdere betekenissen in Indiase religies, zoals hindoeïsme, boeddhisme, jaïnisme, sikhisme en anderen. Het betekent iemands spirituele plichten of "juiste manier van leven" en "pad van juistheid". Het wordt gesymboliseerd door het "Dharmawiel".
edict: Een gebod dat wordt gehoorzaamd als een wet. Koning Ashoka liet zijn edicten uithakken in muren, rotsen en pilaren om boeddhistische waarden, algemeen welzijn, gerechtigheid en veiligheid te promoten.
gletsjer: een enorme ijsmassa die langzaam over een landoppervlak glijdt.
Harappa: de eerste beschaving van India, gelegen langs de rivier de Indus.
Karma: het effect dat iemands acties hebben op hun ziel en hun volgende leven.
metallurgie: De kunst en wetenschap van het werken met metalen (metaalbewerking) zoals goud, koper en ijzer die werd gesticht in het oude India.
Meditatie: je geest concentreren op spirituele ideeën.
Mohenjo-Daro: een van de eerste grote nederzettingen in het oude India dat een centrum werd van de beschaving van de Indusvallei.
Moksha: bereikt wanneer iemand wordt verlost uit de cyclus van wedergeboorte.
klooster: een huis voor monniken.
moesson: Een sterke wind die in de zomer zware regenval naar Zuid-Azië brengt.
muurschildering: Een muurschildering.
nirvana: een ideale staat van geluk en vrede.
pelgrimstocht: een reis naar een heilige plaats.
plateau: Een vlak stuk land dat verhoogd of verhoogd is boven het land eromheen.
reïncarnatie: de overtuiging dat de ziel van een persoon na de dood in een nieuw lichaam wordt herboren.
Sanskriet: een oude taal van India.
scroll: een rol materiaal om op te schrijven, zoals papier of papyrus.
riolering: een netwerk van leidingen die riool- of afvalwater afvoeren. Werd ontwikkeld in Mohenjo-Daro rond 2000 BCE.
Subcontinent: een grote landmassa kleiner dan een continent vooral; een belangrijke onderverdeling van een continent.
Veda's: een verzameling heilige hindoegeschriften.
(Deze instructies kunnen volledig worden aangepast. Nadat u op "Activiteit kopiëren" hebt geklikt, werkt u de instructies bij op het tabblad Bewerken van de opdracht.)
Opleveringsdatum:
Doelstelling: Maak een storyboard dat de belangrijkste woordenschat met betrekking tot het oude India definieert en illustreert.
Instructies voor studenten:
Vereisten: Moet 3 termen hebben, correcte definities en passende illustraties voor elk die uw begrip van de woorden aantonen.
Bespreek het concept van talen in het algemeen en hoe deze mensenlevens aanzienlijk hebben beïnvloed. Geleidelijk aan kunnen leraren praten over verschillende talen die in oude Indiase beschavingen worden gesproken en hoe elke taal van de andere verschilde. Sanskriet, Pali en Prakrit waren bijvoorbeeld enkele veel voorkomende oude Indiase talen uit die tijd.
Leraren kunnen een lijst opstellen met leenwoorden of woorden die andere talen gebruiken uit de oude Indiase talen. Deze lijst helpt de leerlingen te analyseren welke woorden in welke context bekend voorkomen en welke andere talen deze woorden gebruiken. Leerlingen kunnen ook een interactief spel spelen waarbij ze kunnen raden waarom een woord in verschillende talen op elkaar lijkt.
Bespreek hoe geografie een belangrijke rol speelt in de uitwisseling van culturen en talen. Vraag de leerlingen te analyseren hoe landen die dicht bij elkaar liggen vergelijkbare culturen, tradities, voedsel en zelfs vergelijkbare talen hebben. Het hedendaagse India, Pakistan en Bangladesh hebben bijvoorbeeld zeer vergelijkbare talen en culturele waarden.
Introduceer ideeën uit de geschiedenis en cultuur die de taal hebben gevormd. Termen als ‘Mahatma’, ‘Guru’ en ‘Bodhisattva’ hebben bijvoorbeeld een cultureel belang dat de taalbarrières overstijgt. Leraren kunnen ook uitleggen hoe de relatie tussen talen en culturen als cyclisch kan worden beschouwd. Culturen en invloeden op talen en talen kunnen bijvoorbeeld culturen beïnvloeden.
Moedig debatten aan over de historische, theologische en culturele context waarin deze geleende termen worden omgeven. Moedig de leerlingen aan na te denken over de manieren waarop taal culturele interactie vertegenwoordigt. Studenten kunnen ook andere aspecten van deze invloed blootleggen.
Zodra leerlingen zich bewust zijn van de betekenis en het gebruik van alle complexe termen in een tekst, zal hun begrip verbeteren en zullen ze niet midden in de les in de war raken. Dit zal de studenten en docenten helpen om vóór de lezingen en het lezen op één lijn te komen, en het zal het proces ook gemakkelijker en soepeler maken in vergelijking met het niet op de hoogte zijn van de woordenschattermen.
Veel moderne talen, vooral die in gebieden waar de Indiase cultuur en filosofie een aanzienlijk effect hebben gehad, hebben oude Indiase terminologie overgenomen, met name uit het Sanskriet. Studenten kunnen ook analyseren hoe ze in hun dagelijks leven woorden uit oude Indiase talen zoals yoga, avatar en nog veel meer hebben gehoord.