Dit DRUIVEN-diagram is voor het oude China. Het geeft aan: G: aardrijkskunde; R: Religie; een: prestaties; P: Politiek; E: Economie; S: Sociale structuur. De uitbreiding zou zijn om voor elke categorie een apart diagram te maken om de informatie uit te breiden.
Siužetinės Linijos Tekstas
OUD CHINA
AARDRIJKSKUNDE
G
RELIGIE
R
RESULTATEN
EEN
POLITIEK
P.
ECONOMIE
E.
SOCIALE STRUCTUUR
S
NOBILITY: SCHOLARS, RIJKE GRONDBEZITTERS
OVERHEIDSFUNCTIONARISSEN EN SOLDATEN
KEIZER
China is een groot land gelegen in Oost-Azië, verdeeld in hoofdregio's: Buiten-China in het westen en Binnen-China in het oosten. Buiten China heeft het Himalaya-gebergte, het Tibetaanse plateau en de noordwestelijke woestijnen. Binnen-China heeft twee hoofdrivieren : Huang He (geel) in de Noord-Chinese vlakte en Chang Jiang (Yangtze) in het zuiden in de Chang Jiang Basins. De rivieren zorgen voor water voor mensen, landbouw en transport.
Drie grote religies of filosofieën van het oude China (de 'drie pijlers' of de drie manieren genoemd) waren: taoïsme, confucianisme en boeddhisme. Deze religies waren filosofieën die de manier waarop mensen leefden, de sociale hiërarchie, maar ook de overheid, de wetenschap en de kunst beïnvloedden.
Het oude China boekte vooruitgang op het gebied van landbouw, irrigatie, schilderkunst, aardewerk, architectuur, muziek, schrijven: kalligrafie en poëzie, filosofie, astronomie, wiskunde, techniek. Ze vonden buskruit, papier, zijde, het kompas, porselein, prentkunst uit. Blonk uit in metaalbewerking in brons. Creëerde enorme netwerken van wegen en kanalen die naar de "Zijderoute" leidden en verdedigingssystemen zoals de Chinese Muur.
In het oude China gaven heersers hun macht door aan een lid van de familie, meestal de oudste zoon. Deze families zouden dan vele jaren regeren en een tijdsperiode creëren die een dynastie wordt genoemd. Telkens wanneer een nieuwe familie de macht overnam, zou een nieuwe dynastie beginnen. De Chinezen geloofden dat hun keizers het recht kregen om te regeren door het "Mandaat van de Hemel".
De economie van het oude China was gebaseerd op het bewerken van het land rond de rivieren Huang He en Chang Jiang, waar gewassen werden verbouwd zoals tarwe, gierst, rijst, fruit, groenten en vee. Ambachtslieden en ambachtslieden werkten met aardewerk, porselein, metalen zoals brons en later ijzer. Ze maakten papier en zijde, die vervolgens door kooplieden en handelaars werden verkocht. China creëerde ook een vorm van gestandaardiseerde valuta, de Ban Liang.
China had een strikte sociale hiërarchie met de keizer en zijn familie aan de top, gevolgd door regeringsfunctionarissen en edelen die rijke landeigenaren en geleerden waren. De boerenklasse bestond uit boeren, ambachtslieden en ambachtslieden, maar ook uit kooplieden en handelaars. Helemaal onderaan de sociale hiërarchie bevonden zich tot slaaf gemaakte mensen die meestal arbeiders, bouwers of bedienden waren en geen rechten hadden.